CD&V Roeselare wenst iedereen een Zalige Hoogdag van Allerheiligen : ter overpeinzing publiceren we de tekst van de 1-novembertoespraak onze Burgemeester Luc Martens :
Wat doen wij hier?
Wij staan hier weer tussen veel vertrouwden en getrouwen - voor mij de negende keer in bijna 10 jaar burgemeesterschap - in het grensland van waar jaar na jaar honderden doorreizen naar een nieuw thuisland. Voor wie daarheen doorreist is er geen terugkeer meer. De veerman brengt niemand terug. Alle hoop
- op terugkeer,
- op aanspreekbaarheid,
- op zichtbaarheid
blijkt tevergeefs.
Of noem je die plaats hier liever de wereld van het niet-meer-bestaan, waar de levenden van voorheen zich voor altijd verborgen houden. Het maakt nu even niet uit. De vraag blijft:
wat doen wij hier?Vervullen wij gewoonweg een protocol dat wij jaar na jaar gewoontegetrouw herhalen? Wij komen dan naar hier toe omdat dit van ons wordt verwacht. We vormen sinds jaren - als leerkracht, lid van de harmonie, lid van een van onze vaderlandslievende verenigingen, medewerkers van stad, ... - de stoet van het stadhuis naar hier of we sluiten ons bij die stoet aan als we het kerkhof betreden. Zo'n protocol heeft tot zekere hoogte zin. Het helpt ons om de herinnering en het respect levendig te houden. Het voert weerwerk tegen het vergeten dat ons besluipt
- als foto's verkreuken, scheuren en onder in de lade geraken,
- als voorwerpen aan de kant worden gezet of opgeruimd,
- als de verhalen van toen hij of zij er nog was, zeldzamer en minder geladen worden.
Maar een één november-protocol als dam tegen de achteloosheid en vergetelheid, die ons onmerkbaar traag, maar trefzeker besluipen, is finaal mager. Het doet lang niet voldoende recht aan hen die zijn heen gegaan. We doen zelfs onszelf onrecht. Want ook bij ons zal de bliksem inslaan zonder dat iemand die de weg wijst.
Wat doen we hier?
Gaat het er niet meer om dat we ons gegrepen voelen
- door het mysterie van onze eindigheid
- door die ergerlijke onomkeerbaarheid van de dood
- door het verlangen toch wat zicht te krijgen op wat niet aanwijsbaar is
- door de hoop dat er na de dood toch nog iets komt, zoiets als
- extra-time
- na-bestaan
- voort-bestaan.
We hebben zo vaak straffeloos de deadline overschreden, maar plots blijkt dit de onomkeerbare dood.
Wat komt daarna? We willen weten wat aan de andere kant van die grens is. Voorbij die schimmige einder. Verbergen al die sterren in het duister, veraf en eeuwig, ons het niet-bestaan, waar onze dode verwanten, beminde vrienden zich voor altijd verborgen hebben�
En wij
Wachten
op hun stemmen
en hun gezichten,
of, als dat niet kan, op
één enkel teken van hen,
en we willen geloven
dat we ooit opnieuw
samen zullen zijn.
(uit Het spiegelbeeld van het hiernamaals van Maja Panajotova)
Steeds weer blijken dit wachten en verlangen tevergeefs.
Is de werkelijkheid van de dood dan toch rauwer en verwordt ons bestaan van voorheen enkel tot rottend vlees dat van zijn botten valt? Verwordt het leven enkel tot een bestaan dat verwaait in zijn strooisel, een hiernamaals van wind en as?
Zo'n drukkende beelden dringen zich onvermijdelijk op als we de dood tegenover het leven plaatsen. Maar is de dood niet eerder een deel van het leven?
Houdt de dood ons geen spiegel voor en eist hij in afwachting niet een antwoord op onze vragen:
- ben ik 'mij' geweest? Heb ik al dat klein en groot, al dat kleurige dat mij uitmaakte, een voor een doorleeft?
- ben ik 'jij' geweest? Heb ik al dat kleine en grote, al dat gewone en ongewone dat jou zo bijzonder maakte, wel willen zien, het laten leven, al zijn kansen gegeven?
- ben ik 'ons' geweest? Gemeenzaam, verbonden, gevat in een verhaal van geven en krijgen, zonder het een tegen het ander af te wegen...
Wat doen wij hier?
Helpt de dood ons hier niet beter begrijpen wat de doorslag geeft in het leven.
Door de tijd heen beginnen we in ons leven
âde prijs" te kennen van de dingen. De dingen waar we ons aan vastklampen,
de illusies die we najagen, de spijt die blijft knagen,
de grauwe mist van het berouw waarin we terechtkomen.
Al zijn we van vlees, het is of de dingen die ertoe doen nooit definitie krijgen.
Uiteindelijk zien we in wat de doorslag geeft, wat werkelijk telt:
niet wat we winnen, maar overhouden. Het residu van een leven.
Als we jong zijn spurten we als atleten of wielrenners naar de meet,
we rennen of rijden rondjes door het stadion in de hoop te zegevieren
als winnaar te worden gelauwerd. We willen de wereld
de hele wijde wereld in onze hand⦠We kunnen de hele wereld aan
we demarreren, dagen uit, sprinten voor de ander uit.
Maar als de jaren vorderen, ontdekken we dat het eigenlijk
een heel andere wedkamp is waar we aan meedoen
en dat de regels van het spel heel anders zijn dan we dachten.
In plaats van wij tegen de rest van de wereld, wordt het ik tegen het zelf.
We worden op de hielen gezeten en we weten door wie,
we voelen de eigen adem in onze nek, het geluid van naderende voetstappen
achter onze rug, een schaduw die zich over ons heen buigt
een bedwelmende lucht die ons omsluit en het lichaam
langs alle kanten binnenkruipt. Gereutel dat ons ontsnapt
alsof een lus zich strak trekt rond de luchtpijp. De belager
trekt ons aan zijn lasso naar zich toe. Ontfermt zich over ons
zuigt geest en lichaamssappen in zich op
en werpt de rest weer terug ter aarde
als een leeg geslurpte oesterschelp.
Al blijft ons hart nog zo lang pompen
al lopen we het vlees van onze botten â
deze race op leven en dood valt niet te winnen
de slag zal nimmer in ons voordeel eindigen.
De eeuwige grijns van de Tijd zet zich, vroeg of laat,
af op ons aller gelaat.
(uit Klipdrift van Serge van Duijnhoven)
âWat werkelijk telt. En dat is niet wat we winnen, maar wat we overhouden! Of onthouden. Het residu van een leven, vooral als het er niet meer is.â
Maar de dood heeft veel gezichten.
Soms zien we hoe de dood onze medemens besluipt en bij het oplopen van de jaren de tijd stil legt. Hij grijpt het leven naar de keel tot het ademloos sterft. Soms gebeurt het traag. Soms snel. Door een ongeval op de weg of op het werk. Of door een ongelukkige val. Of we worden het eeuwige zwijgen opgelegd door een aanslag. Of door een bajonet, een kogel, een granaat of een bom. Of door een dodelijk gas. Mosterdgas. Yperiet.
Zo sterven er dagelijks duizenden op talrijke plaatsen door bloedige conflicten. Zo zijn er al honderdduizenden gestorven, hier en ook iets verder af, maar toch nog dichtbij. Moedig. Overmoedig. Langs een front van vuur en licht. Lightfront.
We hebben dit jaar en ook nog de volgende jaren veel aandacht voor die oorlogsslachtoffers. Hopelijk niet enkel als onderzoekers, gidsen of ramptoeristen, of als commerçanten. Maar wel om het besef te voeden dat de oorlog een gruwel was en nog steeds is. En dat die oorlog ook vaak in miniatuur tussen ons is met dezelfde dodelijke gevolgen.
Voor kille onverschilligheid is hier geen plaats. Wel voor opstandigheid en verontwaardiging en voor verzet tegen
- een onverzadigbare hebzucht,
- het eigen grote gelijk en onverdraagzaamheid
- de drammerigheid van fanatisme
- tegen het gebrek aan respect en hoffelijkheid.
Ik stelde herhaaldelijk de vraag: wat doen we hier eigenlijk?
Misschien zijn we samen wel op zoek naar een beter begrijpen van dood én leven. Naar meer bedachtzaamheid. En naar Vrede met een grote letter. Vrede voor wie is gestorven â R.I.P. (requiescant in pacem). Vrede ook voor wij die hier nog zijn. Vrede vanuit de overtuiging dat
- respect,
- verdraagzaamheid en openheid voor de andere / het andere,
- nederigheid en schoonheid
in staat zijn om van de aarde een leefbaarder plek te maken. Laten we hier beginnen.
Luc Martens, Burgemeestervan Roeselare
1 november 2014