CD&V Roeselare wenst iedereen een Zalige Hoogdag van Allerheiligen : ter overpeinzing publiceren we een tekst van onze Burgemeester Luc Martens : 

Het kerkhof: het grensland tussen hier en daar


"Het kerkhof is een grensland. We bevinden ons hier op de grens van licht en duisternis. Op de scheiding van de dood en het leven. Op de oversteekplaats van hier naar daar. Naar dat niet te vatten ginder.

Daar zijn de doden. Onttrokken aan onze blik. Verborgen in hun kelder of in hun urne. Of uitgewaaierd door de wind. Zij zijn de vermisten, die we maar niet kunnen missen.
Hier zijn wij, de levenden. We staren naar de doden toe vanaf de overzijde van de dood. Vanuit een moment van stilte in ons onrustig bestaan. We zoeken tevergeefs de blik van de doden alsof ze nog leefden, al weten we wel beter. Maar soms willen we hen tegen elk beter weten in nog even zien. Nog even spreken. Een vergeten of verwaarloosd woord meedelen. Een laatste woord. Of hen even aaien en koesteren en hen zo laten voelen dat we hen liever zagen dan we ooit lieten blijken.  We willen hen ons verdriet tonen en onze opstandigheid. “Waarom moest hij of zij sterven en niet mijnheer of mevrouw huppeldepup”. Want die was toch levensmoe of oud en versleten of was een nietsnut die toch maar last zocht met de buren of niets van zijn/haar leven bakte. Waarom mogen zij blijven leven en onze geliefde(n) niet? Als ik God was zou ik dit leven sparen. Maar welk leven dan nog en welk dan niet? Maar dat is dagdromen natuurlijk.
 
En die doden, wat doen die eigenlijk de godganse dag? Rusten. Er niet zijn? Of zijn zij er toch? Maar hoe is dat dan? Kijken ze ons aan? Horen ze ons? Kijken ze over onze schouders mee naar wat we doen en laten? Sijpelen ze binnen in ons denken om ongewild onze gedachten te volgen? Baden de doden in een stille, eeuwige muziek? Of hebben de doden het druk met na te leven? Druk met voort te leven in allerlei gedachten en te merken dat er zijn die hen af en toe nog zien in mensenmassa’s, spiegels, verre neven, nichten en die over hen maar blijven verhalen vertellen, die naarmate de tijd verder schrijdt meer en meer de waarheid overtreffen of erop achterop blijven.
 
Wat doen wij hier dan?

Wij wachten op hun stemmen en hun gezichten, of, als dat niet kan, op één enkel teken van hen, en we willen geloven dat we ooit opnieuw samen zullen zijn.
En als ook dit niet kan, willen we toch minstens nog even de warme herinnering oproepen aan hen die wij hebben verloren.

We willen niet dat foto’s van ‘toen hij/zij er nog bij was’ kreuken, scheuren, vervagen tot ze onzichtbaar worden of dat de verhalen van en over onze geliefden worden vergeten.

We willen ons wel laten doordringen van de kwetsbaarheid van ons bestaan.

We willen onder ogen zien dat het leven kan omslaan als een blad aan een boom en we niets hebben meegemaakt tot we een geliefde onder ogen zien wegkwijnen terwijl we niets konden doen
 
Straks keren we na dit protocol terug naar het leven, met zijn alledaagsheid. Met een gewoonheid die af en toe met intense vreugde of verdriet wordt doordrongen en opgetild tot een buitengewoon moment. We kennen onderhand de prijs van de dingen. “ De dingen waar we ons aan vastklampen, de illusies die we najagen, de spijt die blijft knagen, de grauwe mist van het berouw waarin we terecht komen. Al zijn we van vlees, het is of de dingen die ertoe doen nooit definitie krijgen.
Uiteindelijk zien we in wat de doorslag geeft, wat werkelijk telt: niet wat we winnen, maar (wat we) overhouden. Het residu van een leven.”
 
Daarom wellicht schreef Seneca aan Lucilius. “Laat het lot ons voorbereid aantreffen, klaar om te gaan,” Dat is een lucide aanbeveling. Wij worden ongevraagd geboren en blijven ons leven lang verwonderen en vragen stellen over het bestaan. Dan komt het einde. En misschien een leven erna. Maar wellicht is er helemaal niets. Zijn we niet meer. Des te krachtiger zeg ik dan ook: “Laat het lot ons voorbereid aantreffen, klaar om te gaan”.

Luc Martens
Burgemeester Stad Roeselare